door Fred Triep
Al jaren had ik plannen gehad, eens naar IJsland te gaan. Ik had wel eens dia's gezien
van mensen, die er geweest waren. Vooral de dia's van de fotograaf Wim Noordhoek hadden
mij erg geboeid. Naar dit land moest ik eens gaan. Op vrijdag 16 juli vertrok de groep met het vliegtuig van 23.45 uur van Icelandair. De groep bestond in totaal uit 16 personen. Bij de incheckbalie leerden we elkaar kennen. Het was niet moeilijk om elkaar te vinden. Vrijwel iedereen van de groep had goede schoenen, voor het grootste deel bergschoenen. De groep bestond uit 8 vrouwen (Anneke, Antje, Helga, Joanneke, Lenie, Mieke, Saskia en Thea) en 8 mannen (Ben, Eugene, Frank, Hans, Hans, Joop en ik), afkomstig uit alle windstreken van Nederland. Na een vlucht van ongeveer 3 uren kwamen we in de nacht op het vliegveld Keflavik aan. Het was 9° C en het stroomde pijpestelen. Even vroeg ik mijn af, waarom ik in hemelsnaam naar dit land was gegaan. Het was in Nederland al enige weken mooi weer en ook die middag was het 22 °C geweest. Buiten de luchthaven stond een busje en deze bleek voor onze groep te zijn. We werden naar de jeugdherberg in Reijkjavik gebracht, waar we doodmoe in onze slaapzakken kropen, die we in een soort gymnastieklokaaltje mochten uitrollen. De volgende ochtend maakten we kennis met onze gids, die Francois heette. Hij bleek een franstalige Belg te zijn, die even slecht Nederlands sprak als wij Frans. De komende tijd zouden we dan ook voornamelijk Engels met hem spreken. Hij werkte gedurende 9 maanden per jaar als timmerman in Rijsel (Lille) en in de zomermaanden leidde hij groepen voor een Engelse reisorganisatie door een van de onherbergzaamste delen van IJsland. Na een goed ontbijt werden we met een busje van Reijkjavik naar een primitief huisje in Flotsdalur gebracht. Vanaf dit huisje zouden we de volgende dag onze voettocht beginnen. Op de heenweg naar dit huisje bezochten we nog een drietal toeristische attracties, zoals Thingveilir, de Geysir en de Gulfoss waterval. Die avond besprak de leider van de Engelse reisorganisatie, Dick Phillips, met ons, de voorbereidingen voor de tocht. We zouden nogal wat ontberingen moeten trotseren, zoals urenlang lopen in de stromende regen en we zouden noal wat snelstromende rivieren moeten doorwaden. Daarnaast zouden we ook over hellingen moeten klimmen of afdalen, want in het gebied waar we doorheen zouden trekken, liepen geen paden. Iedereen werd het even angstig te moede. Zouden we deze tocht wel volbrengen ? Adressen van familieleden of vrienden werden opgegeven, voor het geval een van ons wat zou overkomen.
Zondagochtend vertrokken wij, nadat iedereen een deel van het voedselpakket voor een paar dagen in zijn rugzak had gedaan. Na een paar kilometer begon het al goed. We moesten over een evenwichtsbalk van ongeveer 10 meter lengte een snel stromende rivier over. Het lopen over evenwichtsbalken was nooit mijn sterkste punt geweest. Het viel niet mee om met 15 kilo op mijn rug en een tas (met 2 camera's, 3 lenzen en andere hulpmiddelen) om mijn nek de overkant te bereiken. Maar evenals de anderen kwam ik schuifelend en met knikkende knieën aan de andere kant van de rivier. Hierna liep het pad langs een grote rivier, die in vele takken was gesplitst. Elk van de takken meanderden door het dal, waarvan ik vanaf een hoger gelegen punt mooie foto's kon maken. Aan het einde van brede dal moesten we een vrij steile wand opklauteren. Maar voor we aan deze klauterpartij begonnen, moesten we eerst nog een rivier door. Het water kwam tot een flink eind boven de knieën en om te vermijden, dat we door de stroom mee gesleurd zouden worden, gingen we gearmd in groepjes van 2 of 3 over. Achteraf zou blijken, dat dit het gemakkelijkste deel van de tocht zou zijn. Bovendien was het de hele dag droog geweest en sliepen we in een riante hut.
De tweede dag moesten we nog veel meer klimmen en waden, maar we werden beloond met
prachtige uitzichten over een canyon, dat door de rivier de Markarfljót was
uitgeslepen. De hut, waarin we overnachtte, viel nogal tegen. Het was eigenlijk een
paardestal met daarnaast een slaapdeel. Het was het eigendom van de boeren, die er wel
eens sliepen, als ze met hun paarden in de bergen waren. Omdat de groep te groot was voor
het slaapdeel, moesten we eerst de paardestal uitscheppen en de grond met plastic
bedekken, zodat bok daar geslapen kon worden. Ondanks de stank, sliep ik goed.
In de loop van de derde dag begon het druilerig te regenen. Het terrein waardoor we
liepen, was bijzonder kaal geworden. Het bestond uit zwarte vulkanische as, waar af en toe
een polletje Engels gras of stengelloze silene tussen stond. Hellingen, die je beklom of
afdaalde, gleden onder je voeten naar beneden. Halverwege deze dag beklommen we door een
taxatiefout van Francois een verkeerde helling. We kwamen in een dichte mist. We waren
verdwaald. Maar even later kon hij zich beter oriënteren. Vanaf dat moment liepen we de
rest van de dag aan de hand van zijn kompas en zijn kaarten door een druilerige
"mistmotregen" over eindeloze lavavlakten. Aan het eind van de middag kwamen we
vermoeid bij de hut aan, die op een steile helling boven de Markarfljot lag. De
plek, waarop de hut stond, was bijzonder winderig. Rondom lagen sneeuwvelden die aan het
smelten waren. De thermometer aan de buitenkant van de hut wees 9 °C aan, waarop Francois
zei, dat dit "a hot day" was. Twee dagen later zou het om 11 uur 's ochtends 5
°C zijn. Was dit nu de IJslandse zomer ?
De tocht naar deze hut was erg slopend geweest en het laatste deel in de motregen was
voor velen af zien geweest. Enkele personen hadden blaren (waaronder bloedblaren !)
opgelopen. Deze mensen bleven dan ook de volgende dag binnen, evenals Thea, die een
ontstoken achillespees bleek te hebben. Op deze rustdag fotografeerde ik wat sneeuwvelden
met hun typische structuur. In de middag ging ik met een groepje een waterval in de buurt
bezoeken. Ondanks onze regenpakken, keerden we drijfnat van de regen terug.
Op de vijfde dag zouden we een tocht van ongeveer 15 km naar de volgende hut maken. Thea had nog steeds vreselijk last van haar achillespees en besloot in de hut achter te blijven. Jammer, het was een aardige meid en we vonden het vervelend om haar helemaal alleen met wat voedselvoorraden achter te laten. Als alles meezat, zou ze over een paar dagen met een terreinwagen opgehaald worden. Deze dag zou voor ons heel spannend worden. We zouden de Markarfljot oversteken, enige kilometers beneden een waterval. Joop had berekend, dat de rivier zeker 30 kubieke meter water per seconde vervoerde. De tocht naar de doorwaadplaats was een behoorlijke klauterpartij langs een helling, die uitliep in een peilloze diepte. Daarbij regende het. Toen we bij de waadplaats aankwamen, zag Francois het somber in. Door de regenval van de afgelopen dagen (en het smeltwater van de sneeuwvelden) was de rivier behoorlijk gezwollen. Bij het oversteken van enige zijlopen steeg het water al ver boven onze knieën. Francois probeerde met Ben en jonge Hans de hoofdstroom over te steken. Stapje voor stapje liepen ze gearmd steeds dieper de rivier in. Bij elke stap werden de voeten voorzichtig op de bodem gezet. Maar de stroom bleek toch te sterk te zijn. Op een bepaald ogenblik kon Ben zijn evenwicht niet meer handhaven. Hij gleed uit en met hem Francois en Hans. Wij vreesden het ergste. Enkele personen liepen al stroomafwaarts om ze eventueel op te vangen, als ze mee gesleurd zouden worden. Gelukkig konden zij snel genoeg opstaan en terug lopen. Alle drie waren ze wel drijfnat geworden. Francois besloot, dat we terug zouden gaan naar de vorige hut. volgden dezelfde helling terug en kwamen drijfnat van de regen in de hut aan. De drie helden kropen meteen in hun slaapzakken, die nog droog waren gebleven. Zo konden ze hun onderkoelde lichamen weer opwarmen. De volgende dag hielden we een korte vergadering. We besloten onze volgende hut via een langere route te bereiken, waarbij we de rivier stroomopwaarts boven de hut zouden proberen over te steken. De tocht zou ongeveer 8 a 9 uur gaan duren en tamelijk zwaar worden. Het zou een soort overlevingstocht worden. Vier meisjes hadden nu schoon genoeg van de trektocht. De zware inspanningen en de ontberingen waren hen teveel geworden. Mieke, Anneke en Joanneke en Helga besloten bij Thea in de hut te blijven. Omdat er vijf personen achter bleven, was de voedselvoorraad, die wij konden meenemen,
erg geslonken. Zonder brood en met alleen wat chocola vertrokken we in een druilerige
regen, nadat we onze bagage en onszelf goed hadden ingepakt tegen water van boven en van
beneden. We staken eerst een van de twee rivieren, die stroomopwaarts van de hut
samenvloeide, over. Dat gaf weinig problemen. De tweede rivier had evenals de eerste velen
lopen, die we steeds op de breedste (en dus ondiepste) delen overstaken. Francois
probeerde nu met twee andere vrijwilligers de oversteek van de hoofdstroom en dit lukte.
Nu volgde de rest. Met 2 anderen liep ik door de hoofdstroom. Het koude gletsjerwater
stroomde van onderen de broekspijpen in. Je voelde bij elke stap de geweldige kracht van
het stromende water. Op het diepste punt werd zelfs mijn kruis nat, maar mijn bovenlichaam
(en mijn bagage) bleef droog. Na een uur hadden we alle lopen van de rivier overgestoken,
zodat we de steile helling aan de andere kant van de rivier op konden gaan. Ook dat bleek
niet zo eenvoudig te zijn, want deze helling gleed door het hoge vochtgehalte als een
modderstroom naar beneden, als je erin omhoog klom. Maar via een omweg konden we
uiteindelijk op het plateau komen. Het moeilijkste deel hadden we volbracht.
Uitrusten konden we nu niet, want dan zouden onze natte lichamen te sterk afkoelen. We
moesten blijven bewegen en verder gaan. Het plateau, waar we nu opliepen, was een waar
maanlandschap. Overal lagen onregelmatig gevormde hoopjes stenen. Op de bodem lagen zwarte
glanzende stenen, dat obsidiaan bleek te zijn. Daarna liepen we enige tijd op het kompas
achter Francois aan een steile sneeuwhelling omhoog. We rustten enige tijd in een holletje
onder een sneeuwdek, toen Francois even zijn oriënteringsvermogen kwijt was. Maar toen
brak de zon door het dichte wolkendek. De rest van de tocht werd nu veel plezieriger. Dit
terrein werd zelden door mensenvoeten betreden, hoewel het de moeite van een bezoek waard
bleek. Sneeuwvelden wisselden af met kale asvlakten, solfataren (= zwaveldamp bronnen) en
kokende modderpoelen. Ondanks dat we af en toe tot onze knieën wegzakten in de
zwavelprut, kwamen we heelhuids aan het einde van het plateau aan.
Hier konden we van mooie vergezichten (tot meer dan 20 a 30 km ver !) genieten. Gedurende enig tijd voelde ik en de anderen onze vermoeidheid en honger niet. De laatste kilometers waren voor iedereen slopend. Frank had geen bergschoenen en kreeg daardoor last van een knieblessure. Hij kon niet meer. Om beurten liepen wij met zijn tweeën met zijn rugzak aan de hand, terwijl we op onze rug onze eigen rugzak droegen. Doodmoe bereikten we de hut. We hadden deze tocht volbracht. We hadden die dag ongeveer 25 kilometer over een zeer geaccidenteerd terrein afgelegd. Met moeite kreeg ik het klaargemaakte eten naar binnen. De volgende dag was een onverwachte rustdag. Francois zou terugkeren naar
Flotsdalur en in zijn plaats zou Dick Phillips ons gidsen. Hij kwam pas laat op
die dag, omdat hij met zijn jeep een bepaalde rivier niet had kunnen oversteken. Dick
wilde Frank, gezien zijn knieblessure, niet meer mee laten lopen. Dit veroorzaakte een
hevige discussie tussen ons en Dick. Ook oude Hans begon te twijfelen of hij deze tocht
wel zonder problemen zou kunnen afmaken. Zijn ene been was vanaf zijn enkel tot aan zijn
knie opgezet. Ze konden nu nog met de jeep terug. Even moest ik denken aan het verhaal van
de 10 negertjes van Agatha Christie. Zou er wel iemand van ons de laatste hut bereiken ? Omdat het heel fraai weer was, klom ik in de middag met een paar personen een tweetal
bergen. Vanaf deze bergen hadden we een mooi uitzicht over de gletsjer Myrdaljökull.
De dag hierop trokken we met Dick verder. We liepen enige uren over een zompige
zandvlakte, die aan de rand van de gletsjer lag. Bijna de hele groep liep strompelend
achter Dick aan. Ik voelde mijn achillespees van mijn rechterbeen. Hoewel de af te leggen
afstand naar de volgende hut niet groot was, was de tocht vermoeiend. Dat kwam, omdat je
bij elke stap diep in het zand wegzakte en je met kracht je voet uit het zand moest
trekken. Voor Dick was het ook geen sinecure. Hij was 49 jaar en dit zou de laatste groep
zijn, die hij als gids zou leiden.
Na 5 a 6 uur lopen, bereikten we de hut, die op een mooie plek stond. Op dat moment genoten we er niet van, want het regende weer ! De hut keek uit over een cirkelvormig vlak dal omgeven door bergen. Midden op dit vlakke terrein was een delta van meanderende rivierlopen te zien, die in een natuurlijk stuwmeer uitkwamen. Om de hut te bereiken moesten we een warmwaterbron passeren en over een smalle plank een brede rivier oversteken. Lenie was bang in het water te vallen en moest door Dick geholpen worden. Voor alle anderen ging het oversteken zonder problemen (maar met enige moeite). Diezelfde avond probeerde ik met 3 anderen het warmwaterbad, dat gevoed werd door de
warmwaterbron. Dick had dit bad in het verleden met behulp van stenen aangelegd. Het water
was heerlijk ! Vanuit het warme bad (ongeveer 35 a 40 °C) kon je op de besneeuwde
hellingen uitkijken. In deze hut bleven we nog 2 dagen. Op beide rustdagen beklom ik met
enkele anderen de bergen rondom het vlakke terrein.
De tweede dag beklommen we een berg, waarvan we een goed uitzicht over de gletsjer Tortajokull
en nog zes andere gletsjers zouden hebben. Het werd helaas mistig toen we bovenop de
berg waren, zodat we de mooie uitzichten moesten missen. Het afdalen langs de
sneeuwhelling bleek moeilijk. Als je je hakken van je bergschoenen niet goed in het ijs
zette, dan gleed je weg. En dat gebeurde bij mij. Op een bepaald moment gleed ik uit. Ik
kon niet snel genoeg meer opstaan. Pijlsnel schoot ik omlaag. De gedachten vlogen door
mijn hoofd. Zou ik er wel heelhuids van af komen ? Ik zou in ieder geval niet op de
hoofdgletsjer terechtkomen, waar ik waarschijnlijk in een tientallen meters diepe spleet
zou vallen. Daarvoor hoefde ik niet bang te zijn. Maar, onder me zag ik steenklompen
dichterbij komen. Ik zou me wel kunnen bezeren. Hevig om me heen grijpend, probeerde ik
nog een houvast te vinden, maar het ijs was glad. Door al mijn gespartel ging ik alleen
maar schuin in plaats van recht naar beneden. Was ik hopeloos verloren ..... ?. Ook de volgende dag regende het. In een druilerige regen trokken we die dag verder. Bij
veel leden van de groep kwam er water in de cameras, ook bij mij. Gelukkig werkten
beide camera, nadat ze enige tijd in de zon hadden gelegen. De hut, waar we nu
overnachtte, lag weer aan een meertje. Rondom de hut liepen veel stroompjes en s
nachts hoorden we het continue geklater van de vele watervalletjes en stroomversnellingen.
In het landschap lagen meanderende beekjes, die in het jonge landschap haarscherpe
ravijnen uitsneden. Erg mooi!
De rest van de trektocht bleef het nu redelijk weer. Het bleef droog en de temperaturen
waren ongeveer 15 °C. Het lopen door dit landschap begon ook mee te vallen, maar dat kwam
doordat we inmiddels goed getraind waren. We liepen via een omweg naar een hut bij de
brede, modderige rivier de Skafta. Onderweg deden we de kloof Elgja aan.
Deze kloof was door een spleet- eruptie (= een vulkaanuitbarsting langs een spleet)in 930
na Chr. Ontstaan. In deze kloof zagen we ook nog een waterval, de Ófaerefoss, die
door een basalten brug overkluisd bleek te zijn.
Op zaterdag 31 juli bereikte we weer de hut aan het laatste meertje. Daar werden we de zondagochtend door een busje opgehaald. Na een kort bezoek aan een museumpje aan de zuidkust, kwamen we aan het einde van de middag weer in Reijkjavik aan. Het viel ons ontzettend mee, dat we door het busje opgepikt waren aan het einde van de trektocht. Er was al zoveel mis gegaan tijdens de hele tocht! Daarom waren we blij en tevreden. In Reijkjavik bleek, dat onze groep een klein beetje "beroemd" was geworden. De vijf meisjes waren drie nachten na ons vertrek uit de hut bij de Mar-karfljot door een reddingsteam van de politie "gered" te zien. Een parlementslid was "toevallig" met zijn jeep langs hun hut gekomen en hij had de autoriteiten ingelicht. Verder had hij ook het Nederlands consulaat en een populair dagblad gewaarschuwd. In het Morgunbladid (of klik hier voor de ijslandse versie) stond een artikel over de "wanhopige toestand", waarin de meisjes hadden verkeerd en hoe ze "gered" waren. Zelfs op de IJslandse radio was hun "redding" ter sprake gekomen. We waren stomverbaasd. Hoe kon dit nu ? Van onze gidsen hadden we gehoord, dat de IJslanders zelf dergelijke tochten niet maakten. Maar later zouden we meer details horen. Diezelfde zondagavond kwamen ook de 5 meisjes in Reijkjavik terug. Na de redding hadden ze wat gerust in Reijkjavik. Vandaar hadden ze de bus naar het noorden van IJsland genomen. waar ze een bezoek aan Akureyri en het muggenmeer (Myvatn) braschten. We spraken af, dat we bij het ontbijt de volgende dag elkaars wetenswaardigheden zouden vertellen. Hoe was het precies gegaan met de redding van Thea, Mieke, Joanneke, Anneke en Helga ? Ons ontbijt was overvloedig en lekker. We hadden dit geregeld in een pensionnetje, dat niet ver van de jeugdherberg afleg. De meisjes vertelden hun verhaal :
Uit de verhalen van de 5 meisjes bleek, dat hun situatie niet echt hopeloos was geweest. Hun verblijf in de hut was niet erg plezierig geweest (zeker geen vakantie !), maar er was genoeg voedsel in de hut geweest. Onze vakantie was dus politiek misbruikt. Wat misselijk. Ik moest Johannsson gelijk geven, wat betreft de veiligheidsvoorzieningen. Het reisbureau van Dick Phillips was te klein en had te weinig voorzieningen (zoals mobilifooninstallaties in de hutten) om in een noodsituatie op te kunnnen treden. Desalniettemin was iedereen voldaan. En onze maag was inmiddels ook weer goed gevuld. Die maandag brachten we met de hele groep nog in Reijkjavik door. Het was jammer, dat
de winkels dicht waren, omdat het een nationale feestdag was. Iedereen leefde die dag zijn
opgekropte eetfantasieën uit. Na twee weken van aardappelpuree, blikken viscobal, goulash
of ander blikvoer, droog brood, thee en nescafe kon ieder zich te goed doen aan appelgebak
met slagroom en andere lekkernijen. Het bier bleek niet te drinken. Het bevatte 1 %
alcohol, zodat je wel erg veel moest drinken, om ooit dronken te worden ! Echt iets
Skandinavisch. Wat een bizarre vakantie was dit geweest. Ik had enige "ontberingen" moeten trotseren. Maar ondanks het afzien, had ik het toch wel een fijne vakantie gevonden. Veel herinneringen aan deze tocht, die ik niet snel zal vergeten, had ik vastgelegd op diafilm (10 stuks) en zwartwitfilms (4 stuks). Maar om nog een beetje van de mooie zomer te genieten, nam ik enkele dagen later de trein naar Italie.
Voor aanvullingen of reacties, stuur mij een email: email: Fred Triep
|